Kunst en aandacht
Het beklimmen van ‘Mount Analogue’
Waarom kunst? Wat hebben wij eraan? Is kunst meer dan een duur soort vermaak? Maakt kunst een verschil in je leven, ook als je geen kunstenaar bent? Deze vragen zijn tegenwoordig meer aan de orde dan ooit. In deze lezing wil ik de stelling verdedigen dat kunst geen luxe is: kunst werkt.
Van welke aard is dan dat werken? Werken roept een beeld op van planmatige noeste arbeid, terwijl kunst toch eerder associaties oproept van vrijheid, genot en spel. En toch wil ik het hebben over werkingen en bijwerkingen van kunst die van nut zijn voor ons, zowel voor het individu als ook voor de culturele gemeenschap. Wat doet kunst? En waar ligt het dan aan of mij een kunstwerk ‘iets’ doet of niet? En zo ja, wat doet het dan met mij?
Kunst werkt betekent in
eerste instantie: zij heeft een uitwerking op degene die ermee bezig is. Dat
gebeurt niet automatisch, en het gebeurt lang niet altijd. Onder welke
omstandigheden kan kunst dan werken? En van welke aard is dat werk, die
inwerking en wisselwerking?
In mijn essay voor het net verschenen boek ‘Revealing the Invisible – The Art of Stansfield/Hooykaas from Different Perspectives’, heb ik kunst als een beoefening van de maker(s) beschreven: Art as a Path, Art as a Practice. Voor deze Distillatie wil ik het vooral hebben over hoe kunst werkt voor de toeschouwer. Ik neem voor deze gelegenheid het werk van Stansfield/Hooykaas als voorbeeld om uit te leggen hoe kunst werkt, met mij samenwerkt en op mij inwerkt, want daar is hun werk zeer geschikt voor.
De titel van het boek en de tentoonstelling is ‘Revealing the Invisible’. En in die formulering ligt meteen een belangrijke visie op de werking van kunst, maar ook een contradictie. Want onzichtbaar is onzichtbaar en wat valt daaraan te onthullen?
Het is een mysterieus proces hoe iets dat nog geen identiteit of gestalte heeft naar het oppervlak van het zichtbare beweegt en vorm aanneemt. Het gaat niet om kant en klare platonische ideeën die alleen nog uiting behoeven te krijgen. Het is een proces dat in het duister begint, en datgene wat naar uitdrukking zoekt wordt pas duidelijk tijdens het proces van wording. De filosofie en de moderne fysica gebruiken het begrip ‘emergence’. Dat betekent letterlijk ‘het tevoorschijn komen’, spontaan opduiken uit het onzichtbare, zoals iets dat in de diepte van de zee verborgen ligt ineens naar de oppervlakte komt en zichtbaar wordt.
Dit is een heel ander proces dan het werken van de doelgerichte maker. Die maker zet iets neer met volledige controle over wat het moet worden: hij zaagt of schildert of bouwt iets volgens voorgegeven plan.
Bij het begrip ‘emergence’ werkt het wordingsproces anders. Hier moet de ‘overkant’, dat wil zeggen de wereld waar je niet direct controle over hebt, een bijdrage aan leveren. Maar het is ook geen passieve vervoering of inspiratie waar je zelf geen invloed op hebt. Je hebt wel op een bepaalde manier een vinger in de pap, maar geen planmatigheid of controle. Er gaat zich iets voltrekken, maar dat gebeurt niet zonder jou. Het aandeel van de maker is zijn aandacht. De kwaliteit van je aandacht, dat is de vinger die je in de pap hebt. Aandacht is een scheppende kracht. Door je aandacht ergens op te richten creëer je een ‘open ruimte’ van alertheid, van waarneming, en van mogelijkheden – ook onverwachte mogelijkheden. Dat is de actieve factor. In deze open ruimte kan iets ontstaan. Aandacht of aanwezigheid klinken passief, maar zijn een katalysator waardoor verborgen lagen van de werkelijkheid een kans krijgen om zich te manifesteren. Kunst is onderzoek: kunst zoekt iets dat in feite nog onbekend is en geeft dat dan een kans om aan het oppervlak te verschijnen en zich te tonen. En daar heb je kunstenaars én kijkers (luisteraars, lezers) voor nodig.
Madelon Hooykaas
vertelde me dat de naam van haar nieuwste kunstwerk, ‘Mount Analogue’, is
ontleend aan het boek ‘Le Mont Analogue’ van René Daumal (1908-1944). Met
plezier herinnerde ik mij deze belangrijke, maar vrij onbekende Franse
schrijver en avant-garde dichter. Men rekent hem soms tot de surrealisten, maar
hij ging een heel eigen weg.
Daumal heeft in een brief beschreven waar het hem om gaat: de zoektocht naar ‘la chose à dire’, het te zeggen ding, datgene wat erop wacht gezegd te worden. Dat is hetzelfde thema als ‘Revealing the Invisible’. Het is niet iets wat je verzint; er is iets dat op zoek is naar jou. Volgens Daumal is het iets wat zich vertoont met ultieme noodzakelijkheid. En het wonderlijke is – want dat heb je bij echt onderzoek – dat je eerst absoluut niet weet wat er gaat komen, je kunt nog alle kanten op. Maar gaandeweg blijkt het iets te zijn wat precies zo en niet anders had móeten zijn. Je hebt een vergelijkbaar gevoel van noodzakelijkheid en evidentie zoals bij het doen van wetenschappelijk onderzoek, bij het voeren van een wiskundig bewijs of bij het construeren van een brug die het moet houden.
De kunstenaar moet in staat zijn een heel subtiel voorgevoel zo serieus te nemen dat er op materieel niveau een beeld ontstaat, een beeld dat een brug is tussen twee werelden: het nog niet manifeste en het manifeste. Die brug te slaan, van onbekend naar zichtbaar, met het vertrouwen dat dit de moeite waard zal zijn, daarin ligt voor mijn gevoel het eigenlijke lef van de kunstenaar. Voor vertrouwen is lef nodig. En ook voor de kijker is een zekere mate van lef noodzakelijk.
Natuurlijk
is dit een proces van vallen en opstaan. Er zijn momenten waarop je niet meer
voor- of achteruit weet te gaan, en waar je in de verleiding komt ‘iets leuks’
te verzinnen. Dan kan een bijna fysiek gevoel van onbehagen ontstaan:
het gevoel dat het niet klopt. Althans zoiets overkomt mij regelmatig bij het
schrijven – het vermoeden bekruipt je dat wat je doet niet ‘la chose à dire’ is.
Vaak moet je dan terug naar af, opnieuw beginnen, of een stap terug doen en
ontdekken waar het is mis gegaan. Iedere schrijver, iedere kunstenaar kent dit
gevoel.
Als we nu gaan kijken naar de recipiënt (kijker, lezer, luisteraar), dan gaat het daar niet zo heel anders aan toe. Het verschil tussen maker en recipiënt wordt meestal overschat. René Daumal schreef hierover in ‘Les dernières paroles du poète’: ‘Je moet met z'n tweeën zijn om een gedicht te maken. Degene die spreekt is de vader, wie luistert is de moeder, het gedicht is hun kind.’ (vertaling D.F.)
Dit luisteren of kijken moet wel een bepaalde kwaliteit hebben. Vruchtbaar luisteren betekent dat je aanwezig bent met al je zintuigen, al je voelsprieten, emoties en herinneringen, maar vooral met openheid van geest. Dat je niet naar een snel oordeel grijpt om je staande te houden in het geweld van indrukken en vragen die op je afkomen, maar dat je bereid bent iets met je te laten gebeuren. Dan kan kunst iets tot stand brengen dat langer blijft dan de ervaring van het moment. Het belangrijkste effect is niet een inhoudelijk inzicht maar het beweeglijker en ruimer maken van je geest. Dit effect kan marginaal zijn, het kan ook zeer diep gaan. Je raakt in gesprek, in een zeer persoonlijk gesprek met het kunstwerk. Het kan zo ver gaan dat je je één voelt met datgene wat je ziet of ervaart, alsof het om een eigen ontdekking gaat. Je begrijpt opeens je eigen ‘ding’ door het ontdekken van ‘la chose à dire’ van een ander.
Evenals Hooykaas en
Stansfield was ook René Daumal geïnspireerd door diverse vormen van oosterse
kunst, muziek en mystiek. Hij vertaalde delen uit de boeddhistische canon uit
het Sanskriet en D.T. Suzuki's baanbrekend boek ‘An Introduction to Zen
Buddhism’ naar het Frans; dergelijke teksten waren toen nog schaars in het
Westen.
Het boeddhisme is ook een belangrijke inspiratiebron van Stansfield/Hooykaas. Ik wil een paar thema's benoemen die typerend zijn voor een boeddhistische visie, en die in de kunst van Stansfield/Hooykaas een essentiële rol spelen. Uiteraard heeft het boeddhisme geen monopolie op deze thema's, want we vinden ze in de diepere lagen van elke cultuur.
Het eerste thema is
‘impermanence’, het besef van vergankelijkheid, van permanente verandering. We
kennen ook in de westerse traditie van de schilderkunst het vanitas motief:
‘Vergeet niet dat alles vergankelijk is!’ Elke seconde verandert elke cel van
ons lichaam. Een minuut later zijn we eigenlijk al niet meer dezelfde. We
hebben lucht ingeademd en weer andere stoffen uitgeademd of uitgezweet. Men
zegt dat na zeven jaar geen atoom in je lichaam nog hetzelfde is. Wij zijn een
stroom van verandering. Wat veranderlijk is valt niet te fixeren. Maar je kunt
soms, als je met aandacht bezig bent, achter alle veranderingen een
continuïteit van aanwezigheid voelen die alleen waarneemt. Je voelt je eigen
bewustzijn als open ruimte, als de hemel waar de wolken ongehinderd doorheen
gaan.
Een tweede thema is ‘interconnectedness’, het inzicht dat alles verbonden is en het besef dat het een illusie is om dingen los van elkaar te zien. Dat weten we tegenwoordig uit de ecologie, en ook de moderne fysica heeft deze oude wijsheid weer actueel gemaakt. Een mooi voorbeeld is het beroemde 'vlinder-effect’. Een vlinderslag in de Amazone kan een orkaan aan de andere kant van de wereld ontketenen. In een complex geheel kunnen dingen grillig verlopen, en de meest subtiele kleine factoren kunnen in een dynamiek terecht komen die gigantisch grote veranderingen tot gevolg hebben. Deze ‘interconnectedness’ is inmiddels wel bekend en een mooi gegeven, maar pas op het moment dat je het kunt ervaren wordt het deel van jouw eigen werkelijkheid.
In dit opzicht vind ik een paar kunstwerken, die nu in de KetelFactory te zien zijn, bijzonder sprekend. Bijvoorbeeld ‘Daydreaming’, de hangmat waarin je naar een videoprojectie op de muur kunt kijken. Je kunt ook met de taal spelen, daar nodigt de titel toe uit. Het woord ‘dagdromen’ kennen we natuurlijk. Je mijmert, je laat je fantasie de vrije loop, je droomt terwijl je waakt. Maar je kunt ook denken dat er een dag is die droomt. Of iemand die van een bepaalde dag droomt. Je ligt in de hangmat en droomt de droom van een ander, degene die je ziet in de projectie op de muur. En dan verschijnt er ineens een beeld van het uiteinde van diezelfde hangmat waarin jij nu ligt – met een voet erbij. Omdat ik vandaag toevallig schoenen en kousen aanhad, dacht ik: die voet is niet van mij, anders zouden zicht en beeld helemaal in elkaar over kunnen gaan.
En zo kom ik bij het
derde thema: ‘integratie’. Dat houdt in dat mijn binnenwereld en mijn
buitenwereld geen gescheiden entiteiten zijn; het zijn werelden die in elkaar
overgaan.
Vroeger bestond er een vliegtuigmaatschappij, die inmiddels ter ziele is, met de mooie naam Trans World Airlines, TWA. In die naam schuilt de werking van kunst. Deze Trans World (Air/Art)Lines zijn verbindingslijnen tussen werelden. Zij zijn er niet om van het hier en nu in een fantasiewereld te reizen. Het is geen vlucht naar verre streken, maar uiteindelijk een beweging terug naar het hier en nu, want de ervaring vindt in het hier en nu plaats. ‘Waar gaan wij naartoe?’ vraagt de dichter Novalis, en antwoordt: ‘Altijd naar huis.’ Als ik open en alert aanwezig ben, dan raken de diverse werelden in contact, die van de binnen- en de buitenwereld, van het kunstwerk en zijn concrete omgeving en van mijzelf.
En dat contact tussen die werelden is bij het werk ‘Mount Analogue’ zo interessant. Wat zie je daar? Een dunne lijn van houtskool die op een muur in de KetelFactory tastbaar aanwezig is. Ook kwetsbaar, want als je met je vinger over heen zou gaan, zou het uitgewist kunnen worden. De streep is tastbaar materieel, van stukjes verkoold hout gemaakt – misschien zelfs wel van de bomen die je in de beelden van de videoprojectie ziet. Een dunne lijn is op de witte muur gezet en als zodanig lijkt zo’n lijn bijna niets. Door het verloop van die lijn zie je daar ineens de silhouet van een hoge berg. Ons oog heeft zo weinig nodig: het kan niet anders dan in dat magere lijntje een berg zien.
En dan zie je dat er iets beweegt, je ziet beelden langzaam verschuiven en in elkaar over gaan, maar je kunt de grenzen en overgangen niet precies aanwijzen. De videobeelden zijn misschien al gaande als je begint te kijken. Ik maakte een plezierige vergissing aan het begin, toen ik er toevallig middenin viel: het leek eerst alsof er maar één projectie was, van een heuvelrug, bomen met kale stammen, die je daar als lucifers op de steile vlakte ziet staan, met daarboven het zicht op wolken.
Na een poosje, want die wolken bewegen heel subtiel en in het begin nauwelijks waarneembaar, begon ik het heel wonderlijk te vinden dat die wolken juist in de punten waar je de gletsjers van zo’n hoge berg vermoedt verschijnen. Ik dacht: hoe weten die wolken nou waar ze precies naar toe moeten? Maar daarna begint het verder te verschuiven. Je merkt dat hier twee aparte projecties tegelijk gaande zijn. Binnen het silhouet van die berg verschijnt een ander beeld dan daarbuiten. En zo betrap je je geest hoe die er zijn eigen verhaal van maakt en twee werelden in elkaar laat schuiven. En eigenlijk heb je er drie, want die houtskoollijn op de muur is hier in de KetelFactory in Schiedam. Zo sta je in drie werelden tegelijk: de wereld van de getoonde beelden, de wereld van je eigen geest, en de wereld waar je met je voeten op de grond staat.
De beelden van de
videoprojectie lijken van ver weg te komen, misschien wel het mysterieuze
landschap van de berg Mont Analogue van René Daumal.
Het boek gaat over een tocht naar een berg op een eiland dat voor de normale mens onzichtbaar is en dus niet op de kaart staat, maar wel door toepassing van zeer uitgekiende methoden gevonden kan worden. Bij het opspeuren van het verborgen eiland komen er moderne wetenschappelijke methoden aan te pas. Er wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van de ‘curvature of space’, de kromming van de ruimte uit de relativiteitstheorie, – het sprookje klinkt bijna geloofwaardig.
De Mont Analogue is de ‘symbolische berg par excellence’. De hoofdfiguur van de roman is op zoek naar een berg waar de analogie tussen het fysieke en het geestelijke proces van omhoog klimmen én persoonlijke ontwikkeling nog functioneert. Hoe onwaarschijnlijk het ook lijkt, om deze berg te vinden kan hij volgens de initiator van de expeditie ‘niet niet bestaan’. Een wonderlijk en zeer select gezelschap maakt zich op om het eiland te vinden en de berg te beklimmen. Van de bestijging van de berg verwacht men een mystieke transformatie die de beklimmer ten deel valt.
Voor de beklimming gelden strikte regels en er zijn uitgebreide voorbereidingen nodig. En zelfs dan is het uitzicht om de top te bereiken miniem. De tocht is levensgevaarlijk en heel zwaar. Vóór jou was ook al een groep en achter jou komt weer iemand. Er is geen gebaande weg, de route is niet duidelijk, en je moet vaak weer op je schreden terug en een andere route proberen. Bovendien is er één strenge regel: de sporen die je achter laat mogen de anderen die later komen niet misleiden. Die verplichting gaat zo ver dat je, als je verkeerd bent gegaan en merkt dat het een doodlopende weg is, terug moet om alle misleidende tekens uit te wissen. De tocht naar boven kan dus niet alleen een individueel streven naar ‘het hogere’ zijn – het is geen wedstrijd tegen anderen. Het bestijgen van de berg is gebonden aan een ethiek van medeverantwoordelijkheid. Wie anderen vooruit gaat moet de eigen inzichten zonder misleiding aan degenen die volgen doorgeven.
Dit verhaal gaat ook over de verantwoordelijkheid van de kunstenaar. Er is dus geen sprake van l'art pour l'art. Als je een gave hebt om een pad van innerlijke ontwikkeling en verrijking te vinden, dan laat je daar iets van zien.
Als een degelijke zoektocht oefening baart voor onze geest, wat kunnen wij dan van de kunst als mentale training verwachten?
Hier zijn veel antwoorden op mogelijk. Ik geef hier één voorbeeld: het verzoenen van tegenstellingen. Een open en beweeglijke geest heeft minder last van tegenstellingen, hij kan schijnbaar strijdige dingen naast elkaar plaatsen en in verbinding brengen zonder te polariseren. Hij kan met spanning omgaan.
Kunst heeft een zekere mate van spanning zelfs nodig. Kunst zonder tegenstellingen en spanning is kitsch. Maar kunst moet de tegenstrijdigheden en contrasten zodanig in verbinding brengen dat de spanning de dingen bij elkaar houdt in plaats van ze uit elkaar te drijven. Waar dat lukt kan men met recht zeggen – al is het een gevaarlijk woord met valse zoete ondertonen – dat kunst verzoent. Dan is de ervaring spannend en rustgevend tegelijkertijd.
Het logische conceptuele en vooral het ideologisch getinte denken organiseert de wereld in tegenstellingen, in opposities die elkaar uitsluiten. Maar ons leven, onze ervaringen, gedachten en gevoelens zijn tegenstrijdig. We willen wel orde op zaken stellen, maar niet als dat onderdrukking en uitsluiting van dwarse elementen tot gevolg heeft. Dat zou een verarming betekenen, en op den duur ook niet vol te houden zijn.
Een ‘sterk’ kunstwerk heeft een inherente kracht in zich om dingen die strijdig lijken of onder spanning staan te verbinden. Laten we een paar ‘tegenstellingen’ bekijken in het werk van Stansfield/Hooykaas.
Een eerste voorbeeld is de polariteit van natuur en techniek. Het werk van Stansfield/Hooykaas is zeer verbonden met de natuur. Hun werk heeft iets van een haiku en haiku's komen ook letterlijk in hun werk terug. Een haiku bevat altijd een kleine concrete observatie, meestal uit de natuur of van simpele alledaagse voorwerpen. Je kunt geen haiku schrijven zonder bijvoorbeeld aan te geven welke seizoen van het jaar het is. Want we leven niet een abstract bestaan, we zijn altijd ergens, op een bepaalde plek en een moment van tijd.
Maar tegelijk is hun werk ook met wetenschap en techniek verbonden. Vanaf het begin werkten ze met de nieuwste technologie. Ze waren in de kunstwereld technische pioniers en hebben altijd wetenschappelijk onderzoek bij hun werk betrokken. Natuur versus technologie is dus een ‘valse’ tegenstelling want je ziet ze hier – schijnbaar moeiteloos – bij elkaar komen.
Een andere ‘tegenstelling’ is die tussen precisie en onbepaaldheid of tussen helderheid en meerduidigheid. Ik vind dit bijzonder interessant omdat zij met de activering van de kijker te maken heeft. Waarom vinden wij de losse, haast nonchalante penseelstreken van Rembrandt of Frans Hals spannender dan het bekwame en esthetische fijnschilderijen van hun tijdgenoten? Omdat we bij Rembrandt en Frans Hals op een intensievere manier moeten meewerken. We zien losse strepen en stippen verf op het doek transformeren in een stukje stof, in verfijnde kant of het vlees van een individuele hand. De transformatie gebeurt voor onze of beter vindt plaats ín onze ogen terwijl we ervoor staan. De combinatie van losheid en precisie is in het werk van Stansfield/Hooykaas overal aanwezig.
Op een ander, meer psychologisch niveau, manifesteert zich de ‘tegenstelling’ tussen subtiliteit en kracht. We zijn geneigd de mensen te verdelen in gevoelig maar zwak, of sterk maar bot. Het werk van Stansfield/Hooykaas toont aan dat fijngevoeligheid, zin voor nuance en kracht en helderheid elkaar niet hoeven uit te sluiten. En ik herken dit ook in Madelon Hooykaas: aan de ene kant een gevoeligheid en verfijnde waarneming, en aan de andere kant een heldere doortastende en aardse manier van werken en van zijn, die samenkomen in een persoon.
En tot slot nog een
laatste belangrijke ‘tegenstelling’: die tussen eenvoud en complexiteit. Die
tegenstelling speelt een rol in alle belangrijke kunst. Je ziet het vaak in de
ontwikkeling van kunstenaars; in hun rijpingsproces ontstaat een steeds grotere
eenvoud, die niet uit platte simplificatie voortkomt maar uit een proces van
innerlijke verdieping.
Alle grote kunst weet een hoge mate aan complexiteit te behouden, terwijl zij tegelijk naar de hoogste eenvoud streeft. Een goed voorbeeld hiervan zijn inkttekeningen van Chinese en Japanse meesters, waar alleen nog een paar spontane lijnen zijn gezet die een ontroerende eenvoud vertonen en toch àlles in zich hebben.
Dit rijpingsproces gaat
in de richting van het begrip dat ik tot slot wil introduceren:
‘transcendence’. Ik zie transcendentie – opnieuw – als iets heel concreets.
Niet het streven naar verheven sferen, maar het vragen: hoe open, hoe ruim kan
ik aanwezig zijn? Hoeveel werelden kan ik tegelijk ervaren en in mijzelf
verbinden? Kan ik mijn geest, mijn aandacht zo openstellen dat ik bijvoorbeeld
de verschillende melodielijnen in een meerstemmige compositie tegelijk kan
horen en als mijn eigen innerlijke muziek ervaren?
Ik heb een daar een prachtig citaat voor gevonden, en daarmee wil ik afsluiten. Het is een citaat van Virginia Woolf{1} waarin ze haar filosofie, haar ‘chose à dire’, in een paar zinnen probeert samen te vatten:
‘Vandaar kom ik uit op iets wat ik een filosofie zou kunnen noemen, of in ieder geval een idee dat ik altijd heb gehad. Dat er achter die wattenlaag een patroon verborgen zit en dat wij, en daarmee bedoel ik alle mensen daarmee verbonden zijn. Dat de hele wereld een kunstwerk is en dat wij zelf deel uit maken van dat kunstwerk. ‘Hamlet’ of een kwartet van Beethoven bevatten waarheid over deze enorme massa die wij de wereld noemen. Maar er is geen Shakespeare, er is geen Beethoven en zeer zeker is er geen God. Wij zelf zijn de woorden, wij zijn de muziek, wij zijn de zaak zelf.’
{noot 1} {Virginia Woolf, ‘A Sketch for the Past’ (1941), vertaling Gerda Baardman in Nexus 55, 2010, p. 114}
Dorothea Franck